Op 29 juni zijn de ‘Verordening huwelijksvermogensstelsels’ en de ‘Verordening geregistreerde partnerschappen’ aangenomen. De verordeningen geven regels ter uitvoering van de nauwere samenwerking betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensrechtstelsels en op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.

De verordeningen zijn van toepassing  in België, Griekenland, Kroatië, Slovenië, Spanje, Frankrijk, Portugal, Italië, Malta, Luxemburg, Duitsland, Tsjechië, Nederland, Oostenrijk, Bulgarije, Finland, Cyprus en Zweden, ( 18 van de 28 EU-lidstaten)

Deze bijdrage beperkt zich  tot Hoofdstuk III (Toepasselijk recht) van de ‘Verordening huwelijksvermogensstelsels’ (VHV).

De VHV zal voor Nederland in de plaats treden voor het Haags huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV 1978) om te bepalen welk nationaal recht van toepassing is op het huwelijksvermogensstelsel.

De VHV is wat betreft het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensstelsel, van toepassing op huwelijken die op of na 29-1-2019  worden voltrokken. Tevens is de VHV geldend wat betreft het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensstelsel ingeval er op of na 29-1-2019 een rechtskeuze wordt uitgebracht (art. 69 lid 3 VHV). Dit is dan ook mogelijk voor ‘oude’ huwelijken.

De verwachting is dat dit tot een sterke toename van het aantal op te stellen huwelijksvoorwaarden leiden vanaf begin 2019.

De VHV heeft universele toepassing. Het aangewezen recht is van toepassing, ook wanneer dit niet het recht van een lidstaat is. Het toepasselijke recht geldt voor alle vermogensbestanddelen, waar deze zich ook bevinden (art. 21 VHV). Een partiële rechtskeuze mogelijkheid voor onroerende goederen (zoals in art. 3 lid 4 HHV 1978) kent de VHV niet.

Het is mogelijk een rechtskeuze uit te brengen voor het recht van het land van de gewone verblijfplaats dan wel voor het recht van het land van de nationaliteit van de (toekomstige) echtgenoten dan wel een van hen. Anders dan het HHV 1978 biedt de verordening de mogelijkheid om aan de rechtskeuze staande huwelijk terugwerkende kracht toe te kennen. Dit dient expliciet te worden overeengekomen.

De in artikel 22 VHV bedoelde rechtskeuze geschiedt bij schriftelijke, gedagtekende en door  beide echtgenoten ondertekende overeenkomst. Indien echter, volgens het recht van de lidstaat waar beide echtgenoten bij het maken van de huwelijksvoorwaarden hun gewone verblijfplaats hebben, de voorwaarden aan aanvullende vormvereisten zijn onderworpen, zijn deze vereisten van toepassing (art. 25 VHV). Het Nederlandse vormvereiste van de notariële akte blijft in stand.

Hoofdregel is dat bij gebreke van een rechtskeuze het recht van toepassing is van de staat waar de echtgenoten na de huwelijkssluiting hun eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats hebben. De verordening regelt helaas niet binnen welke termijn de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats gevestigd dient te worden. 
Bij gebreke van een rechtskeuze en een gemeenschappelijk verblijfplaats is het recht van de staat waarvan beide echtgenoten op het tijdstip van de huwelijkssluiting de nationaliteit bezitten van toepassing.

Het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensstelsel blijft, zo lang de echtgenoten geen rechtskeuze uitbrengen, van toepassing. Het HHV 1978 kent een soortgelijke regeling maar maakt een aantal uitzonderingen op dit onveranderlijkheidsbeginsel in artikel 7. Deze uitzonderingen kent de VHV niet.

Het bovenstaande is slechts een zeer beknopte weergave van de VHV. Naar mijn overtuiging bieden beide verordeningen goede en gedeeltelijk nieuwe instrumenten voor internationale estate planning en voor scheidingen. Daarnaast zie ik nieuwe kansen voor het Nederlandse notariaat.

Mr. C.H. (Niels) Baas

kandidaat-notaris te Amsterdam, voorzitter  EPN

Vereniging van Estate Planners in het Notariaat

Inloggen voor leden